Tijdens de SLB-les hebben de studenten een Big five persoonlijkheidstest en een Disc-profieltest gemaakt om vast te stellen welke persoonlijke eigenschappen er het beste bij de student horen en met wie de student het beste zou kunnen samenwerken. Deze gegevens konden daarna door de student worden gebruikt om projectgroepen samen te stellen en ik als docent kon mijn eigen groepsindelingen maken aan de hand van de uitkomsten.
Hiernaast een screenshot van een uitkomst van die Disc-test.
Het DISC-model, ontwikkeld door de Amerikaanse psycholoog William Moulton Marston, is een psychometrisch instrument dat gebruikt wordt om menselijk gedrag, communicatiestijlen en persoonlijkheidskenmerken te begrijpen en te beschrijven. Het model is gebaseerd op de observatie van vier fundamentele persoonlijkheidstrekken, weergegeven door de afkorting DISC:
Dominantie (D): Individuen met een hoge D-score zijn vaak assertief, resultaatgericht en houden van uitdagingen. Ze zijn proactief en nemen graag de leiding.
Invloed (I): Mensen met een hoge I-score zijn vaak sociaal, extravert en beïnvloedend. Ze hechten veel waarde aan relaties, zijn optimistisch en houden van samenwerking.
Stabiliteit (S): Individuen met een hoge S-score zijn vaak geduldig, vriendelijk en houden van stabiliteit. Ze zijn geneigd tot samenwerking, stellen anderen op hun gemak en zijn vaak gedisciplineerd.
Consciëntieusheid (C): Mensen met een hoge C-score zijn vaak nauwkeurig, analytisch en houden van detail. Ze hebben oog voor kwaliteit, zijn taakgericht en streven naar precisie.
Het DISC-model wordt vaak gebruikt in persoonlijke ontwikkeling, teambuilding, leiderschapstraining en communicatietraining. Individuen kunnen DISC-profielen invullen om inzicht te krijgen in hun eigen voorkeursgedrag en communicatiestijl, evenals die van anderen. Het model helpt bij het verbeteren van interpersoonlijke relaties, het begrijpen van teamdynamiek en het aanpassen van communicatie om effectiever met anderen te kunnen omgaan.
Er zijn verschillende instrumenten beschikbaar om het DISC-profiel te meten, en deze worden vaak gebruikt door coaches, HR-professionals en organisaties die streven naar verbetering van samenwerking en communicatie binnen teams. Het DISC-model is een van de vele persoonlijkheidsmodellen en is nuttig voor het verkennen van gedragsvoorkeuren op een eenvoudige en toegankelijke manier.
Behaviorisme, Cognitivisme, Sociaal constructivisme, Constructionisme en Connectivisme zijn vijf bekende leertheorieën. Hoe verhouden deze leertheorieën zich tot de vier persoonlijkheden van het Disc-model van William Moulton Marston?
Behaviorisme: Richt zich voornamelijk op observeerbaar gedrag en externe stimuli. Het legt de nadruk op conditionering en beloningen om gedrag te vormen. In termen van het DISC-model, zou behaviorisme kunnen overeenkomen met een nadruk op observatie, meetbare resultaten en externe beloningen, wat vooral kan resoneren met het Conformiteitsaspect (C) van persoonlijkheden.
Cognitivisme: Deze leertheorie richt zich meer op de interne mentale processen, zoals perceptie, geheugen en denken. Het benadrukt hoe mensen informatie verwerken en hoe dit hun gedrag beïnvloedt. In termen van DISC zou cognitivisme kunnen worden geassocieerd met het analyseren en begrijpen van interne motivaties en gedachten, wat kan passen bij verschillende aspecten van persoonlijkheden, afhankelijk van de individuele kenmerken.
Sociaal constructivisme: Dit richt zich op hoe individuen kennis opbouwen door interactie met anderen en de samenleving. Het benadrukt de rol van sociale context en culturele invloeden bij het vormgeven van percepties en begrip. In het DISC-model zou sociaal constructivisme kunnen overeenkomen met de Invloedsfactor (I), waarbij interactie met anderen en sociale dynamiek belangrijk is voor het begrijpen van gedragsstijlen.
Constructionisme: Dit richt zich op het idee dat individuen actief betekenis construeren en kennis creëren door middel van ervaringen en interactie met de omgeving. Het benadrukt het belang van hands-on leren en het oplossen van problemen. Dit kan overeenkomen met aspecten van zowel de Invloed (I) als de Dominantie (D) van persoonlijkheden in het DISC-model, waarbij actieve betrokkenheid en probleemoplossend vermogen worden benadrukt.
Connectivisme: Deze leertheorie richt zich op het idee dat leren plaatsvindt door het opbouwen van connecties en netwerken, vooral in een digitale omgeving. Het benadrukt het belang van het vermogen om informatie te vinden, te filteren en te delen. In het DISC-model zou connectivisme kunnen overeenkomen met aspecten van zowel Invloed (I) als Stabiliteit (S), waarbij communicatie en het opbouwen van relaties belangrijk zijn voor leren en ontwikkeling.
Door per student te kunnen differentiëren kunnen alle verschillende persoonlijkheden bedient worden. Hieronder per leertheorie een voorbeeld van de toepassing van deze leervormen.
Behaviorisme
Voorbeeld: Een docent kan een beloningssysteem implementeren in de klas. Bijvoorbeeld, studenten kunnen stickers verdienen voor goed gedrag of het voltooien van taken. Deze stickers kunnen ze later inwisselen voor kleine beloningen of privileges, waardoor ze gemotiveerd worden om gewenst gedrag te vertonen.
Cognitivisme
Voorbeeld: Een docent kan complexe problemen presenteren aan de klas en studenten aanmoedigen om hun denkproces hardop te delen terwijl ze het probleem oplossen. Door openlijk te discussiëren over strategieën, hypothesen te formuleren en verschillende benaderingen te overwegen, kunnen studenten hun cognitieve vaardigheden verbeteren en dieper begrip ontwikkelen.
Sociaal constructivisme
Voorbeeld: Een docent kan groepsprojecten of samenwerkingsactiviteiten in de klas organiseren. Hierbij worden studenten aangemoedigd om samen te werken, ideeën uit te wisselen en gezamenlijk kennis op te bouwen. Door peer-feedback en reflectie stimuleert de leraar de studenten om van elkaar te leren en hun begrip te verdiepen.
Constructionisme
Voorbeeld: Een docent die constructionisme toepast, kan project-gebaseerd leren integreren in het curriculum. Studenten kunnen bijvoorbeeld worden uitgedaagd om een wetenschappelijk experiment uit te voeren, een kunstwerk te maken of een technologisch project te bouwen. Door actief te experimenteren en te creëren, bouwen studenten niet alleen kennis op, maar ontwikkelen ze ook kritisch denken en probleemoplossende vaardigheden.
Connectivisme
Voorbeeld: Een docent kan online leermiddelen en sociale media integreren in het lesgeven. Studenten kunnen bijvoorbeeld online discussiegroepen gebruiken om ideeën uit te wisselen, bronnen te delen en samen te werken aan projecten. Door digitale technologieën te benutten, kunnen studenten niet alleen informatie vinden en verwerken, maar ook verbindingen leggen met peers en experts buiten het klaslokaal.
Door de leertheorieën en DISC-profielen te combineren, kunnen gebalanceerde groepen worden samengesteld waarin verschillende vaardigheden, persoonlijkheidskenmerken en leerstijlen elkaar aanvullen. Dit zorgt voor een stimulerende en productieve samenwerkingsomgeving waarin studenten optimaal kunnen leren en groeien.
Behaviorisme:
Gebruik observatie en feedback om te bepalen welke studenten goed kunnen samenwerken, consistent zijn in hun prestaties en beloningssystemen waarderen. Deze studenten kunnen in groepen worden geplaatst om positief gedrag te versterken en een stimulerende omgeving te creëren.
Cognitivisme:
Analyseer de denkstijlen en leervermogens van studenten om te bepalen welke studenten goed zijn in probleemoplossend denken, conceptuele analyse en kritisch denken. Plaats studenten met sterke cognitieve vaardigheden in groepen om elkaar aan te vullen en complexe problemen aan te pakken.
Sociaal constructivisme:
Kijk naar de sociale vaardigheden en communicatiestijlen van studenten om te bepalen wie goed is in samenwerken, communiceren en ideeën delen. Vorm groepen met een mix van extraverte en introverte studenten, zodat ze van elkaar kunnen leren en elkaar kunnen ondersteunen in een open en respectvolle omgeving.
Constructionisme:
Identificeer studenten met hands-on leerstijlen, creativiteit en praktische vaardigheden om groepen te vormen die goed zijn in experimenteren, creëren en problemen oplossen. Deze groepen kunnen worden samengesteld uit studenten die graag bouwen, ontwerpen en hun ideeën in de praktijk brengen.
Connectivisme:
Bekijk de digitale vaardigheden en interessegebieden van studenten om groepen te vormen die goed zijn in het gebruik van online bronnen, samenwerken op afstand en communiceren via digitale platforms. Dit zorgt voor effectieve samenwerking en kennisuitwisseling in een digitale leeromgeving.
In de praktijk blijkt het proces van groepsindeling voor projecten veel complexer dan vaak wordt gedacht. De hierboven beschreven ideale situatie is zelden de realiteit. Een veelvoorkomend probleem is het uitvallen van studenten, hun afwezigheid zonder geldige reden, en andere factoren die ertoe leiden dat ze niet kunnen worden ingedeeld in groepen zoals gepland. Bovendien is het zo dat zelfs als studenten op papier goed bij elkaar lijken te passen, dit in de praktijk niet altijd het geval is.
Het fenomeen van 'group dynamics' Forsyth, D. R. (2014) speelt hier een grote rol. Niet alle studenten hebben dezelfde werkwijze, communicatiestijl of persoonlijkheid. Ondanks het gebruik van DISC persoonsprofielen blijkt het een uitdaging om groepen te vormen die harmonieus kunnen samenwerken. Er zijn altijd groepen waarbij het net niet lekker loopt, simpelweg omdat de ideale combinaties ontbreken. Dit kan resulteren in conflicten, misverstanden en een verminderde productiviteit binnen de groep.
Een ander aspect dat de groepsindeling bemoeilijkt, is de menselijke factor. Studenten hebben vaak voorkeuren voor bepaalde groepsgenoten, zoals vrienden of personen waarmee ze eerder succesvol hebben samengewerkt. Dit heeft te maken met vertrouwen en het gemak waarmee ze met bekende personen kunnen communiceren. Ondanks dat de persoonlijkheden van de studenten in principe compatibel zouden moeten zijn volgens theoretische modellen zoals DISC, blijkt in de praktijk dat dit niet altijd het geval is.
Tijdens evaluatiegesprekken geven studenten aan dat ze de voorkeur geven aan zelfindeling van groepen. Ze voelen zich comfortabeler bij de keuze van groepsgenoten die ze al kennen of waar ze een goede werkrelatie mee hebben opgebouwd. Dit verhoogt het gevoel van vertrouwen en vermindert de kans op conflicten binnen de groep. Het vormen van effectieve projectgroepen is dus een uitdagend proces dat niet alleen draait om theoretische modellen. Hoewel deze modellen nuttige inzichten bieden, moeten ze worden aangevuld met een dieper begrip van de individuele studenten en hun onderlinge relaties. Flexibiliteit is essentieel; soms moet er afgeweken worden van de ideale groepsindeling om de werkelijke dynamiek binnen de groep te realiseren.
Een mogelijke oplossing om de groepsindeling te verbeteren, is het implementeren van een meer gedifferentieerde benadering. Dit zou kunnen inhouden dat studenten zelf voorkeuren aangeven voor bepaalde groepsgenoten, maar dat er ook ruimte is voor docenten om groepen op basis van observaties van eerdere samenwerkingservaringen te maken. Daarnaast is het van belang dat studenten worden aangemoedigd en begeleid in het ontwikkelen van effectieve samenwerkingsvaardigheden. Door studenten te voorzien van de juiste tools en ondersteuning, kunnen ze beter omgaan met de uitdagingen die gepaard gaan met groepswerk.
Het vormen van effectieve projectgroepen is dus een complex proces dat verschillende uitdagingen met zich meebrengt. Hoewel theoretische modellen zoals DISC waardevolle inzichten bieden, is het belangrijk om ook rekening te houden met de menselijke factor en de dynamiek binnen de groep. Door een meer gedifferentieerde benadering te hanteren en studenten te ondersteunen in het ontwikkelen van samenwerkingsvaardigheden, kan de kwaliteit van groepswerk aanzienlijk worden verbeterd.
Het is een uitdaging om een project precies te laten verlopen zoals gepland. Na twee jaar ervaring in het begeleiden van projecten in de klas, heb ik geleerd om meer los te laten. Het blijkt moeilijk om vrienden tijdens projecten uit elkaar te houden, en gedwongen samenwerkingen komen de werksfeer vaak niet ten goede. Toch is er nog veel te sturen. Groepsgrootte, deadlines en andere specificaties zorgen ervoor dat je controle houdt over de uitkomst. De meeste controle bereik je echter door op de juiste manier te differentiëren. Berben & Van Teeseling (2018) stellen het volgende:
Studenten hebben verschillende niveaus en onderwijsbehoeften. Het onderwijs moet aangepast zijn aan de verschillen tussen studenten. Studenten hebben het recht om ongelijk behandeld te worden in het onderwijs. We moeten daarom differentiëren. Het doel is om tegemoet te komen aan de verschillende leerbehoeften van alle studenten, zodat de leermogelijkheden van iedereen in de klas worden vergroot en studenten een bepaald niveau kunnen behalen.
Voor mij zijn de twee belangrijkste manieren van interne differentiatie convergente en divergente differentiatie.
Convergente differentiatie richt zich op een minimumdoel voor de groep als geheel. Alle studenten nemen deel aan de klassikale instructie en verwerken daarna zelfstandig de leerstof. Dit geeft de leerkracht tijd om zwakke studenten extra instructie te geven. Voor de meer- en hoogbegaafde studenten is er verdiepingsstof.
Bij convergente differentiatie staat de leerkracht centraal: hij legt uit, doet voor, oefent eerst samen met de studenten en laat hen vervolgens zelfstandig oefenen. Deze vorm van differentiatie stelt hoge verwachtingen aan zorgstudenten. Zij worden niet bij voorbaat opgegeven of op een aparte leerlijn gezet. Het nadeel van een eigen leerlijn is dat de instructietijd voor zorgstudenten relatief kort is, terwijl convergente differentiatie juist de instructietijd voor deze studenten verlengt. Hierdoor kunnen studenten zo lang mogelijk meedoen met de klas en profiteren van de groepsinstructie en -interactie. De groep blijft bij elkaar, wat de instructietijd voor alle studenten optimaal benut.
Divergente differentiatie sluit zoveel mogelijk aan op de individuele niveaus en onderwijsbehoeften van de studenten. Dit betekent dat studenten bijvoorbeeld aan verschillende leerinhouden werken of naar verschillende eindproducten toewerken. De leerdoelen, instructies en begeleiding zijn daarom niet voor alle studenten hetzelfde. De leerkracht fungeert als begeleider van het leerproces van de studenten.
Bij divergente differentiatie worden zowel laag- als hoogpresterende studenten gestimuleerd om voor zichzelf een zo hoog mogelijk niveau te behalen. Hierdoor nemen de verschillen tussen de studenten toe, wat weer vraagt om nog meer differentiatie.
Het leren in homogene niveaugroepen lijkt nadelige gevolgen te hebben voor zwakke studenten en leidt voor gemiddelde leerlingen niet tot betere resultaten. Hoogbegaafde studenten lijken er wel baat bij te hebben, omdat zij profiteren van andere sterke studenten in hun niveaugroep en in hun eigen tempo kunnen doorgaan. Een nadeel is echter dat zij op deze manier niet leren om rekening te houden met anderen.
Voor beide vormen van differentiatie valt wat te zeggen, maar ze hebben ook hun nadelen. In de praktijk blijft er bij convergente differentiatie weinig tijd en aandacht over voor verdiepingsstof. Verdiepingsstof vereist namelijk meer uitleg en instructietijd, terwijl zorgstudenten deze tijd ook hard nodig hebben. Toch passen we deze vorm het meest toe. We proberen iedereen naar hetzelfde basisniveau te brengen en studenten die de stof al beheersen, worden aangemoedigd om een hoger niveau na te streven. We verdelen de aandacht zo zorgvuldig mogelijk over alle studenten, waarbij de prioriteit uiteraard ligt bij de zorgstudenten.
Ook divergente differentiatie komt in mijn lessen voor. Sommige studenten hebben moeite met bepaalde vaardigheden, vooral op het gebied van techniek, of hebben door stoornissen moeite om met een opdracht te beginnen. Deze studenten krijgen soms een andere leerlijn, gericht op het behalen van specifieke doelen. Op deze manier kunnen we later verder werken richting het gevraagde basisniveau.
Het combineren van deze differentiatievormen is qua tijd en aandacht moeilijk in je eentje te beheersen. Mijn plan is om in gecombineerde lessen, waarin mijn collega en ik samen lesgeven, deze verdeling duidelijker te maken. Ik zal bijvoorbeeld de groep zorgstudenten begeleiden, terwijl mijn collega de studenten die de lat hoger willen leggen, onder zijn hoede neemt. Op deze manier werkt de combinatie van de twee differentiatievormen optimaal.
Feedback studenten
In een open gesprek met de studenten over deze onderwerpen, komt naar voren dat zij het erg fijn vinden om direct na een uitleg bezig te mogen gaan met de opdracht. Ze waarderen de mogelijkheid om een opdracht in de les af te ronden in plaats van deze als huiswerk thuis te moeten uitvoeren. Dit geeft hen niet alleen de kans om direct te oefenen met de nieuwe stof, maar vermindert ook de werkdruk thuis. Deze aanpak zorgt ervoor dat de studenten de geleerde theorie direct kunnen toepassen, wat het leerproces bevordert en de betrokkenheid bij de lesstof verhoogt.
Wanneer wordt gevraagd of wij genoeg rekening houden met de verschillende niveaus van studenten geven de studenten aan het fijn te vinden dat er extra aandacht is voor studenten die moeite hebben met de lesstof. Studenten die de lesstof snel onder de knie hebben voelen zich niet uitgedaagd om zichzelf extra te bewijzen of om extra werk te leveren omdat hier niets tegenover staat.
Daarnaast zijn de studenten overwegend tevreden over de mate van herhaling in de lesstof om bepaalde vaardigheden onder de knie te krijgen. De herhaling helpt hen om de stof beter te begrijpen en toe te passen. Dit repetitieve element in de lessen zorgt ervoor dat de studenten de vaardigheden automatiseren, wat bijdraagt aan hun zelfvertrouwen en competentie in het vakgebied. Toch zijn er ook tegengeluiden. Zo geeft een enkeling aan dat opdrachten soms te veel op elkaar lijken, waardoor het repetitief en saai kan worden. Het is belangrijk om variatie in de opdrachten te behouden om de interesse en motivatie van de studenten te waarborgen. Een ander voelt zich juist achterlopen omdat hij of zij de eerste lessen van een onderdeel gemist heeft en daardoor moeite heeft om de stof bij te benen. Dit kan leiden tot een gevoel van frustratie en ontoereikendheid, wat de leerervaring negatief beïnvloedt.
Op de vraag of er buiten de geplande lessen voldoende ruimte is voor instructie en ondersteuning, zijn de studenten ook tevreden. Ze geven aan dat wij als docenten altijd openstaan voor het beantwoorden van vragen en het geven van instructies, met name op de projectdagen. Dit wordt zeer gewaardeerd en geeft hen het gevoel dat ze altijd terecht kunnen met hun vragen en problemen. De beschikbaarheid van de docenten buiten de reguliere lestijden draagt bij aan een ondersteunende en toegankelijke leeromgeving, wat essentieel is voor de ontwikkeling en het succes van de studenten.
Toch is er een punt van aandacht. Een student geeft aan dat het van ons te optimistisch gedacht is dat studenten uit eigen beweging aangeven dat ze achterlopen in een bepaald onderdeel. Er is een drempel om buiten de lestijden om hulp te vragen, waardoor sommige studenten misschien niet de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Het zou helpen als docenten proactief signaleren welke studenten mogelijk extra hulp nodig hebben en hen actief benaderen. Dit proactieve benadering kan ervoor zorgen dat niemand tussen wal en schip valt en dat elke student de kans krijgt om succesvol te zijn in zijn of haar studie. Het verminderen van deze drempel kan bijdragen aan een inclusieve en ondersteunende leeromgeving, waarin elke student zich gezien en gehoord voelt.
Persoonlijk
Het ultieme doel van elke docent is zorgen dat elke student het beoogde doel bereikt. Het is dan ook fijn om te merken dat deze kennis over differentiëren mij in staat stelt om de student beter en nauwkeuriger te begeleiden. Door hier rekening mee te houden in het opzetten van mijn lessen kan ik vooraf ruimte maken en inschatten om zo binnen mijn les aandacht te kunnen geven aan de student die dat extra nodig heeft zonder de andere student uit het oog te verliezen. Wel wil ik op zoek naar een manier om de minder uitgedaagde student te prikkelen zodat deze ook een stap verder wil gaan in het maken van een opdracht. Een alternatief zou kunnen zijn, in het kader van Peer learning, om deze studenten de hulpbehoevende studenten te laten helpen, Peer Tutoring.
De Backer et al. (2011) stelt dat Peer tutoring verschillende voordelen voor studenten biedt, zowel voor de tutoren als de leerlingen die worden geholpen. Enkele van de belangrijkste voordelen zijn:
Voor de tutoren:
Versterking van eigen kennis:
Door het uitleggen van concepten aan anderen, verdiepen tutoren hun eigen begrip van het onderwerp. Het proces van het onderwijzen dwingt hen om hun kennis te herstructureren en te verduidelijken.
Ontwikkeling van vaardigheden:
Tutoren verbeteren hun communicatievaardigheden, zowel verbaal als non-verbaal, door uit te leggen, vragen te beantwoorden en feedback te geven.
Zij ontwikkelen ook leiderschapsvaardigheden en zelfvertrouwen door de verantwoordelijkheid te nemen voor het leerproces van anderen.
Reflectie en zelfregulatie:
Het begeleiden van andere studenten kan tutoren helpen bij het reflecteren op hun eigen leerstrategieën en -technieken, wat kan leiden tot betere zelfregulatie in hun eigen studiegedrag.
Voor de studenten:
Toegankelijkheid en relatability:
Studenten kunnen zich gemakkelijker verhouden tot en communiceren met leeftijdsgenoten dan met docenten. Peer tutors kunnen complexe concepten op een eenvoudiger en begrijpelijker manier uitleggen.
Verbeterde academische prestaties:
Door individuele of kleine groepssessies krijgen studenten meer persoonlijke aandacht en ondersteuning, wat kan leiden tot betere begrip van de stof en hogere cijfers.
Verhoogde motivatie en betrokkenheid:
Leren van leeftijdsgenoten kan minder intimiderend zijn en meer motiverend, vooral als ze zien dat hun tutor succesvol is in hetzelfde vak.
Ontwikkeling van sociale en samenwerking vaardigheden:
Deelname aan peer tutoring kan bijdragen aan het ontwikkelen van belangrijke sociale vaardigheden zoals teamwork, communicatie en het opbouwen van relaties.
Hoe wij dit kunnen implementeren is nog iets wat uitgezocht moet worden. Ik hoop dit aan te kunnen dragen in de toekomstige vergaderingen en het in elk geval in mijn eigen lessen te kunnen implementeren.
Aveling, F. (1929b). Emotions of Normal People. By William Moulton Marston. (London: Kegan Paul, Trench, Trübner & Co., Ltd.1928. pp. XIII+405. Price 18s. net.). Philosophy, 4(13), 138–141. https://doi.org/10.1017/s0031819100031260
Berben, M., & Van Teeseling, M. (2018). Differentiëren is te leren! (1ste editie). CPS Uitgeverij.
De Backer, L., Van Keer, H., & Valcke, M. (2012). Exploring the potential impact of reciprocal peer tutoring on higher education students’ metacognitive knowledge and regulation. Instructional Science, 40(3), 559–588.
Forsyth, D. R. (2014). Group dynamics (6th ed.). Belmont, CA: Wadsworth Cengage Learning.
John, O. P., Donahue, E. M., & Kentle, R. L. (1991). The Big Five Inventory--Versions 4a and 54. Berkeley, CA: University of California,Berkeley, Institute of Personality and Social Research.