1.1 De docent bijdraagt aan de onderwijsontwikkeling, innovatie en kwaliteitszorg vanuit een onderzoekende houding.
1.2 De docent zich bewust is van zijn eigen beperkingen, werkt planmatig aan zijn eigen vakinhoudelijke ontwikkeling in relatie tot het beroepenveld en in afstemming tot het team.
1.3 De docent de ontwikkelingen rondom taal en rekenen bijhoudt in de context van het beroep.
1.4 De docent werkt samen met andere docenten in opleiding (intervisie).
1.5 De docent samenwerkt met onderwijsondersteuners, zoals instructeurs en onderwijsassistenten, op basis van het onderwijsprogramma en neemt verantwoordelijkheid voor het leerproces.
Kijk voor taak 1.1 naar dit document en het onderdeel Onderwijsprogramma en Beoordelen. Door open te staan voor feedback en door middel van reflectie kan ik taak 1.2 en 1.4 te behandelen. Als docent werk ik nauw samen met mijn collega's om een optimaal leerresultaat te bereiken voor onze studenten. Dit betekent dat ik niet alleen verantwoordelijk ben voor mijn eigen lessen, maar ook een gedeelde verantwoordelijkheid draag voor het algehele succes van ons onderwijsprogramma. Door samen les te geven en regelmatig te overleggen met mijn collega's, kunnen we onze expertise bundelen en een geïntegreerde aanpak bieden die de verschillende aspecten van het curriculum bestrijkt zonder verantwoordelijkheid voor het leerproces uit handen te geven. Taak 1.5 wordt hiermee aangestipt en dit komt ook terug in het voorbeeld van de Les Editing software en in de samenwerking rondom SLB.
Een belangrijk aspect van mijn professionele ontwikkeling is het kritisch evalueren van mijn eigen prestaties en het ontvangen van constructieve feedback van mijn collega's. Dit stelt mij in staat om mijn lespraktijk voortdurend te verbeteren en te groeien als onderwijsprofessional. Door middel van intervisie met andere docenten, zoals de PDG'ers van het Noorderpoort, en door middel van onafhankelijke assessments, zoals beschreven in het document "Wie is Martin Groeneveld?", krijg ik waardevolle inzichten die mij helpen mijn vaardigheden aan te scherpen en eventuele valkuilen te identificeren en te overwinnen. Dit zorgt voor een holistische benadering van mijn onderwijspraktijk, waarbij ik voortdurend streef naar verbetering en excellentie.
2.1 De docent (een onderdeel van) het onderwijsprogramma ontwikkelt, op basis van de wettelijke kaders, in samenspraak met het onderwijsteam en binnen de beleidskaders van de school.
2.2 De docent vanuit zijn individuele opdracht, in afstemming met het team, leer-arrangementen ontwerpt vanuit het beroepsprofiel van de toekomstige beroepsbeoefenaar in een daartoe passende (krachtige, beroeps-contextrijke) leeromgeving en daarbij actuele kennis en ervaring uit de hele breedte van het werkveld gebruikt en de daarbij benodigde algemene kennis beschrijft.
2.3 De docent het ontwikkelde programma van tijd tot tijd bijstelt, op basis van de gestelde doelen, feedbackinstrumenten, ervaringen en resultaten.
2.4 De docent beschikt over de digitale vaardigheden om ICT in het onderwijs effectief te kunnen inzetten in lessituaties én in de onderwijsorganisatie.
De taken 2.1, 2.2 en 2.3 komen aan bod in het het onderwerp Onderwijsprogramma en 2.3 ook in Beoordelen . Door mee te mogen denken en ontwikkelen binnen het team kunnen binnen de kaders van overheid en school onderwijsprogramma's ontwikkeld worden die aansluiten op de actuele behoeften van het werkveld. Meerdere keren per jaar worden deze bijgesteld. In dit portfolio, de Les Editing software en Onderwijsprogramma komt 2.4 aan bod. Mijn kennis is belangrijk in het ontwikkelen van ons gezamenlijke programma en de uitvoering er van.
3.1 De docent de beroepspraktijkervaringen benut als leerervaringen en verbindt deze aan kennis, vaardigheden en houdingen die in schoolse situaties worden geleerd. De docent stimuleert dat de student deze kennis, vaardigheden en houdingen toepast in de praktijk.
3.2 De docent het onderwijsprogramma op verschillende manieren aanbiedt (waaronder bijvoorbeeld afstandsleren of blended learning); zie hiervoor ook de kennisbasis ict.
3.3 De docent – conform teamafspraken – werkvormen kiest die passen bij doel, doelgroep, werkstijlen van studenten en context van de leeractiviteit.
3.5 De docent de taal- en rekenaspecten in zijn onderwijs herkent, deficiënties bij zijn studenten kan signaleren en zo nodig experts kan inschakelen.
3.6 De docent de studenten begeleidt bij het uitvoeren van de leeractiviteiten, op basis van team- en instellingsafspraken.
3.7 De docent de uitvoering van het programma evalueert en de effectiviteit van de ingezette activiteiten en begeleidingsvormen met de direct betrokkenen (in samenwerking met het team) en trekt daaruit lessen voor verbetering.
3.8 De docent in onderwijssituaties die daarvoor geschikt zijn weloverwogen en doelmatig gebruik van ICT maakt. Hierbij legt de docent verbinding tussen leervragen, didactische werkvormen en de inzet van ICT. De docent maakt keuzes ten aanzien van het type leerpraktijk, didactische strategie en de inrichting van de (digitale-) leeromgeving.
De taken 3.1, 3.2 en 3.6 komen aan bod in onderwerp De praktijk, 3.6 en 3.7 ook in Beoordelen. Taken 3.3 en 3.7 worden behandeld in het onderwerp Onderwijsprogramma en taak 3.5 komt terug in SLB. In het onderdeel Analoog of Digitaal? onderzoek ik de inzet van analoge leermiddelen en behandel ik taak 3.8.
4.1 De docent de student begeleidt in de ontwikkeling van zijn beroepsidentiteit en loopbaan-competenties: wat wil ik, wat kan ik, wat doe ik en wat maak ik waar? De student leert zelf richting te geven aan zijn reflectie op kwaliteiten en motieven, werkexploratie, loopbaansturing en netwerken (ook in een vervolgopleiding).
4.2 De docent de student ondersteunt en stimuleert bij het reflecteren op zijn studievoortgang, beroeps- en loopbaanvaardigheden en zijn beroepsidentiteit.
4.3 De docent de student begeleidt in keuzes wat waar (school of praktijk) wanneer geleerd wordt (in afnemende sturing).
4.4 De docent met de student gedurende het leerproces de voortgang in beeld brengt en de student ondersteunt in het opbouwen van een portfolio.
4.5 De docent contacten onderhoudt met alle functionarissen (binnen en buiten de school) die bij het leerproces van de student een rol spelen (inclusief netwerken).
4.6 De docent verzuim signaleert en andere factoren die de studievoortgang belemmeren en zo nodig actie onderneemt.
De taken 4.1 t/m 4.6 worden behandeld in SLB en daarnaast Persoonlijkheden. Taak 4.4 komt ook voor in Beoordelen. Als docent begeleid ik studenten bij het ontwikkelen van hun beroepsidentiteit en loopbaancompetenties. Ik moedig hen aan om zelf richting te geven aan hun reflectie op kwaliteiten, motivaties, werkexploratie, loopbaansturing en netwerken. Daarnaast ondersteun en stimuleer ik studenten bij het reflecteren op hun studievoortgang, beroeps- en loopbaanvaardigheden, en beroepsidentiteit. Ik begeleid studenten bij het maken van keuzes over waar en wanneer ze leren, met steeds minder directe sturing naarmate ze vorderen in hun opleiding. Gedurende het leerproces breng ik samen met de student de voortgang in beeld en ondersteun ik hen bij het opbouwen van een portfolio. Ik onderhoud contacten met alle functionarissen, zowel binnen als buiten de school, die een rol spelen in het leerproces van de student, inclusief netwerken. Daarbij signaleer ik eventueel verzuim en andere factoren die de studievoortgang kunnen belemmeren, en onderneem indien nodig actie om deze aan te pakken.
5.1 De docent met studenten de beroepspraktijkvorming voorbereidt.
5.2 De docent studenten begeleidt bij de beroepspraktijkvorming in en buiten de school.
5.3 De docent via praktijkbezoeken zijn kennis van het beroepenveld onderhoudt.
In het project rondom de samenwerking met ESNS komen deze taken aan bod in het onderwerp De praktijk. In een dynamische omgeving krijgen studenten van de kans om hun vaardigheden te ontwikkelen en te tonen in een professionele setting. Deze samenwerking tussen biedt studenten niet alleen waardevolle praktijkervaring, maar opent ook deuren naar de professionele wereld.
6.1 De docent bereidt de student voor op zijn ontwikkelingsgerichte toetsing (formatief) en examinering (summatief), op basis van de team- en instellingsafspraken.
6.2 De docent zorgt voor een passende organisatie van de ontwikkelingsgerichte toetsing en examinering, op basis van de team- en instellingsafspraken.
Zie voor taak 6.1 en 6.2 het onderdeel Beoordelen en het onderdeel Onderwijsprogramma.